Ooit had ik een grote fysieke bibliotheek. Zo’n veertig kasten vol boeken en tijdschriften, vooral op het gebied van taal- en letterkunde. Maar die collectie werd me tot last en ik maakte er niet optimaal gebruik van. Daarom heb ik me erin verdiept hoe je boeken moet digitaliseren en indexeren, zodat je grote collecties in één keer kunt doorzoeken. Met vallen en opstaan heb ik dat onder de knie gekregen.
Nu heb ik een grote digitale bi-bliotheek. Ruim honderdzestigduizend boeken en afleveringen van tijdschriften, het overgrote deel in pdf-formaat. Veel heb ik zelf gescand, of laten scannen door studenten, maar ik heb ook het nodige van internet geplukt.
Met regelmaat word ik benaderd door wetenschappers met de vraag of ik ze bepaalde bronnen digitaal kan leveren. Of een corpus. Bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren zijn, vanwege de beperkingen van de Auteurswet, nauwelijks literaire bronnen van na 1950 voorhanden. Digitaliseren voor ‘thuisgebruik’ mag van die wet. Ik heb juist duizenden boeken van na 1950 gedigitaliseerd, want die zijn doorgaans makkelijker te scannen dan oude boeken.
Die verzoeken van wetenschappers stellen me voor een dilemma en ik hoor graag uw mening (het liefst via Twitter, @ewoudsanders #digilemma). Hoe moet ik op dergelijke verzoeken reageren?
Als ik me aan de Auteurswet wil houden, luidt het antwoord altijd: nee. Ja, ik heb alle spellinggidsen van het Nederlands gedigitaliseerd en ja, ik zou je aan een corpus van duizend romans uit de jaren zestig kunnen helpen. Maar nee, ik kan dat niet doen, want daarmee overtreed ik de Auteurswet.
Overigens valt het me op hoe ‘kleinschalig’ sommige verzoeken zijn. Er is mij weleens gevraagd of ik vijfentwintig titels kon leveren voor een onderzoek naar vertelstructuren in naoorlogse Nederlandse romans. Aangezien er sindsdien tienduizenden romans zijn gepubliceerd, snap ik niet hoe zo’n piepkleine selectie ooit representatief zou kunnen zijn, maar de details van dat onderzoek zijn me niet bijgebleven.
Ik zou dus altijd nee moeten antwoorden, maar in de praktijk zeg ik vaak ja. Ik leef van mijn pen en ik begrijp het belang van de Auteurswet, maar mijn hart gaat uit naar de wetenschap. Dus toen ik onlangs werd benaderd door een wetenschapper die dolgraag samen met zijn studenten enkele naamkundige naslagwerken digitaal wilde kunnen doorzoeken, ben ik meteen gaan kijken of ik die toevallig al digitaal beschikbaar had.
Als ik iemand digitale bronnen lever, zeg ik er altijd bij dat ze alleen voor ‘thuisgebruik’ zijn en dat ze nooit zomaar op internet terecht mogen komen, maar ik begrijp goed dat ik daar geen controle over heb. Bij grote verzoeken (‘Het liefst alle duizend streekromans!’) antwoord ik: je kunt ze bij mij thuis komen raadplegen.
In feite vind ik dit gerommel in de marge. Het zou niet nodig moeten zijn dat wetenschappers zich wenden tot een goedbedoelende particulier. De belangrijkste standaardwerken op alle vakgebieden zouden onder bepaalde voorwaarden voor wetenschappers en studenten beschikbaar moeten worden gesteld, simpelweg omdat dit de wetenschap vooruit helpt. Hetzelfde geldt voor goed gestructureerde, representatieve literaire corpora. Ik hoor graag ideeën over hoe dat zou kunnen worden gerealiseerd, ondanks de beperkingen van de Auteurswet, die dateert uit 1912 en mijns inziens hoognodig aan een update toe is.
Ewoud Sanders
Taalhistoricus en journalist. Sanders is vaste medewerker van onder meer NRC Handelsblad en Onze Taal.