Rijksmuseum speurt naar sporen van onrecht

Vier onderzoekers trekken met behulp van papieren en digitale bronnen na waar schilderijen en tekeningen uit de museumcollectie zich bevonden tussen 1933 en het einde van WOII. 

Tussen 1933 en 1945 viel naar schatting een kwart van alle kunst in Europa door roof, confiscatie en gedwongen verkoop in handen van de nazi’s. Een gedeelte daarvan kwam na de oorlog niet terug bij de rechtmatige eigenaren, veelal Joodse families. Sinds 2012 reconstrueert het team herkomstonderzoekers van het Rijksmuseum de herkomstgeschiedenis van ruim 20.000 werken, 1.270 schilderijen en 19.000 tekeningen; allemaal vervaardigd vóór 1946 en tussen 1933 en 2012 aan de collectie van het Rijksmuseum toegevoegd.

Standaardisatie

Herkomstonderzoek is niet uniek voor het Rijksmuseum. De Nederlandse Museumvereniging initieerde vanaf 1998 verschillende onderzoeken onder haar leden om mogelijke roofkunst te identificeren. Het grote aantal objecten waarmee het Rijksmuseum te maken heeft, vraagt echter om een gefaseerde aanpak. Standaardisatie van de werkwijze is daarin essentieel, aldus Merel van Erp, één van de vier herkomst­onderzoekers: “Elk werk dat in aanmerking komt, onderzoeken we volgens dezelfde processtappen en bronnen. Dat maakt het onderzoek transparant en de betrouwbaarheid van de uitkomst aannemelijk.” 
Objecten worden eerst onderworpen aan interne bronnen, zoals jaarverslagen, archieven en documentatie. Vervolgens wordt, indien nodig, een vaste verzameling externe publicaties, databases en aanvullende bronnen onderzocht. Doel is om een aaneensluitende reeks transacties vast te leggen: overdrachten van het werk vanaf 1933 tot aan opname in de collectie. Deze transactiegeschiedenis wordt opgenomen in het Collectie Management Systeem en gepubliceerd in het online collectieportal Rijksstudio, vergezeld van een bibliografie herkomstonderzoek. 

Dit stel zilveren zoutvaten van Johannes Lutma (1584-1669) uit 1639 zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de collectie van Emma Budge, geboren Emma Ranette Lazarus (1852-1937), dochter van een joodse handelaar uit Hamburg. Na haar dood in 1937 werd haar kunstcollectie geconfisqueerd en verkocht op veiling bij het veilinghuis, nog onder de naam, Paul Graupe. Op het moment van de veiling was Graupe zelf al gevlucht en het veilinghuis geariseerd door Hans W. Lange. In maart 1960 werden de zoutvaten samen met een ander paar op een veiling bij veilinghuis Frederik Muller aangekocht door de Gemeente Amsterdam. Dit paar heeft de Gemeente Amsterdam aan het Rijksmuseum verkocht (inv. nr. BK-1960-13-B). Het andere paar bevindt zich in het Amsterdam Museum (inv. nrs. KA 8050 en KA 8051). credits Johannes Lutma (1584-1669), 1639 hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.18422

Lacunes opvullen

Ook lacunes, missende schakels in de transactiereeks, worden gepubliceerd. Van Erp: “Van de helft van de nu onderzochte schilderijen bevat de transactiereeks één of meerdere lacunes in de periode 1933-1945. Die werken interpreteren we niet als roofkunst, we constateren enkel dat er na het doorlopen van het onderzoeksproces nog vragen openstaan en we maken die vragen inzichtelijk.” Dankzij digitalisering komen steeds meer bronnen beschikbaar die kunnen helpen lacunes op te vullen, zoals de 15.000 aangifteformulieren van in de oorlog verloren kunst die het Nationaal Archief momenteel in het project Vermiste Werken online brengt. Van Erp: “Helaas kunnen we reeds onderzochte werken met lacunes niet direct tegen elke relevante nieuwe bron aanhouden. Wellicht bieden nieuwe vormen van geautomatiseerde bronnenanalyse in de toekomst een oplossing.” Het project Herkomstonderzoek loopt nog zeker tot eind 2020.
rijksmuseum.nl/nl/onderzoek/herkomstonderzoek