Als digitale geesteswetenschapper leef ik in twee werelden. In de ene werk ik te midden van mensen die voldoening halen uit hun vermogen virtuele werkelijkheden te scheppen uit eentjes en nulletjes. Van digital twin tot klimaatmodel, van linked open data tot de optimalisering van GPU’s, ze beheersen het allemaal. De andere wereld bestaat uit archief- en bibliotheekbezoekers die de gave hebben het verleden te reconstrueren. Zij analyseren de geschiedenis, brengen haar in verhalen weer tot leven, of proberen lering te trekken uit historische situaties.
Door Prof. dr. Joris van Eijnatten.
Het valt niet altijd mee om juist in déze twee werelden te leven. Zij zouden in elkaars verlengde kunnen liggen, of flink wat overlap kunnen vertonen. Maar dat is niet zo. De eerste wereld is de vleesgeworden digitalisering. Daar hoef je niemand uit te leggen wat data of software is. Men spreekt over versiebeheer, refactoring, C++ en libraries, en men begrijpt elkaar nog ook. De tweede wereld is marginaal gedigitaliseerd. Men weet wat MS Word is, is in staat verstandig over het internet te surfen, en kan onderzoeksmateriaal uit online archieven downloaden. Daar is meestal alles mee gezegd.
Waarom zouden de humaniora zich ook interesseren voor computers? Geesteswetenschappers vertrouwen op het menselijk brein, en dat brein is nog altijd ongeëvenaard. Zelfs ChatGPT kan er qua creativiteit, interpretatievermogen en serendipische associatiekracht niet tegenop. En natuurlijk gaat de digitalisering niet geheel aan de geesteswetenschappen voorbij. Voor allerhande beschouwingen over de digitalisering – ethisch, filosofisch, theoretisch, historisch – ben je bij hen aan het juiste adres. Het probleem zit hem niet in het denken, maar in het doen.
In vergelijking met elk ander domein, inclusief de sociale wetenschappen, lopen de geesteswetenschappen wat de digitalisering betreft ernstig achter. Toegegeven, de vergelijking gaat soms mank. Het is voor een computer heel wat eenvoudiger de bacteriële biodiversiteit van veengronden in kaart te brengen dan de culturele betekenis van negentiende-eeuwse chicklit te duiden. Dat ontslaat de geesteswetenschappen echter niet van hun taak, nee, hun morele plicht, zich intensiever op de digitalisering te oriënteren.
Op de enorme potentiële opbrengst van elementaire algoritmische vaardigheden voor het onderzoek in het geesteswetenschappelijk domein ga ik hier niet in. Waar het mij vooral om gaat, is het wetenschappelijk onderwijs.
Als wetenschappelijk onderzoek maatschappelijk relevant moet zijn, dan geldt dat ook voor wetenschappelijk onderwijs. Toch heeft geen hoogleraar, afdelingshoofd, vakgroepsvoorzitter, instituutsdirecteur of decaan mij tot nog toe kunnen uitleggen, waarom curricula die elementaire algoritmische vaardigheden negeren, in het huidige tijdsgewricht nog voldoende relevant zijn. Zeker, het is óók relevant om heel snel veel teksten te analyseren, en om leesbare rapporten te schrijven. Daar zijn geesteswetenschappers goed in – maar pas op, want dit is een vaardigheid waarover ChatGPT intussen ook al beschikt.
De digitalisering is permanent en alomtegenwoordig en dus maatschappelijk relevant. Als de geesteswetenschappen de bedoeling hebben nieuwe generaties van politici, journalisten, beleidsmakers, ambtenaren en kritische burgers op te leiden, dan wordt het hoog tijd bestaande curricula op de schop te doen. Geen student zou zonder substantiële digitale vaardigheden de poorten van de academie mogen verlaten.
Prof. dr. Joris van Eijnatten is algemeen directeur van het Netherlands eScience Center en sinds 2020 hoogleraar Digitale Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In 2022 werd hem (samen met Pim Huijnen) de Richard Deswarte Prize in Digital History toegekend.
Hij geeft de column door aan Menno Rasch.